Omdat veel mensen mij er naar vragen, wil ik proberen iets te vertellen wat er zich afspeelde rond het overlijden van Ineke. Het was al een paar dagen behoorlijk slecht weer geweest in Kilangala en maandag 13 maart klaagde Ineke een beetje over oorpijn. De pijn was niet hevig, ook niet constant, maar af en toe vervelend. Dinsdag overdag precies hetzelfde. Maar ze was vol levenslust en vol plannen. Ze was o.a. bezig met ideeën te verzamelen om goederen, zoals manden en matten, van sisal te vervaardigen. Sisal is een vezel die in Tanzania uit een soort cactus gewonnen wordt. Vroeger werd er touw van gemaakt. Heel sterk. Ze was bezig contacten te leggen met een kunstenares die Afrikaanse patronen en motieven zou kunnen ontwerpen. De vrouwen uit het dorp zouden de artikelen kunnen vlechten en wij zouden dan kunnen proberen die dingen hier te verkopen en zo zouden daar vrouwen weer inkomsten hebben.
Dinsdagavond zaten we zo gezellig bij elkaar. Zij met haar ideeën. Ik was bezig met het voorbereiden van een les voor de godsdienstleraren de volgende dag: over de namen van Jezus. Ineke ging vroeg naar bed omdat zij zich toch niet zo lekker voelde. Die nacht [van dinsdag op woensdag] begon zij erg ziek te worden. Hoge koorts (‘39.4’), overgeven en wat diarree.
Tegen de ochtend kwam een artsverpleger van het hospitaal van de missie en die heeft haar een injectie tegen de misselijkheid gegeven en een infuus tegen verdroging. Hij dacht dat het malaria was. Dat bleek later niet zo te zijn. In de loop van de woensdagochtend zakte de koorts. Rond 10 uur kon ik nog redelijk met haar praten, maar daarna werd ze steeds onrustiger. Maar omdat de koorts zakte maakten we ons niet al te veel zorgen. Rond het middag uur nam haar verwardheid als maar toe. Maar hoe gaat dat dan: je wilt het nog even aanzien.
Maar rond half twee begon het mij te gek te worden: zo had ik Ineke nog nooit meegemaakt. Lieve mensen van de missie hebben haar met de missie-auto naar Sumbawanga gebracht, 40 km verder, naar het ziekenhuis waar Ineke vaak zelf patiënten naar toebracht. Toen wij daar aankwamen, het zal ongeveer half vier geweest zijn, was haar toestand nog dramatischer. We moesten haar echt met een aantal mensen vast houden. In het ziekenhuis schatten de artsen de situatie ook niet zo ernstig in: ze had helemaal geen koorts en de onrust zou komen door vochtverlies. Toen ook daar niet de situatie verbeterde kwam opeens het idee dat ze wel eens cholera kon hebben. Ze moest zelfs naar een barak. Tegen dit onzinnige idee heb ik scherp geprotesteerd. Intussen, toen ik bij haar zat, kreeg ik het idee dat ik haar ook al niet meer kon bereiken. Ook werd haar ademhaling steeds onrustiger en begon zelfs te stokken. Ik begon te beseffen of ik wilde of niet, dat Ineke wel eens stervende zou kunnen zijn. Ik riep: “Laat die chirurg (ik wist zijn naam niet, maar ik wist dat hij zeer op Ineke gesteld was), die dikke, laat die dikke dokter komen!” Toevallig had ik een sterk soort zaklampje bij me. Daarmee scheen ik in haar ogen. Die reageerden niet meer. Ik heb haar in mijn armen genomen. Misschien dat zelfde moment kwam die dokter aangerend met beademingsapparatuur. Hij heeft van alles nog geprobeerd om haar te reanimeren, maar ik vermoed dat Ineke al gestorven was voor hij kwam. Hij omhelsde me en zei: “Samehani, pole sane” (sorry, ik leef met je mee) en hij huilde. Het was toen half zes.
Achteraf is het meest waarschijnlijke dat zij een bloeding gehad heeft in haar hersens. Die bloeding kan direct of indirect verband houden met die oorontsteking. Wat mij troost is dat zij overleden is aan een ‘gewone westerse ziekte’, die als het hier was gebeurd, waarschijnlijk ook niet adequaat onderkend zou zijn, naar diverse medici mij verzekeren. Nu ik dit schrijf komt alles weer bij me boven. Maar het is goed om dit te schrijven. Wat er daarna allemaal gebeurde is teveel en te onwerkelijk en te onwezenlijk om nu te vertellen. Misschien later eens. Woensdag 22 maart ben ik s‘ochtends met haar lichaam op Schiphol aangekomen. Maandag 29 maart hebben we haar begraven te Bolsward. Eèn ding wil ik wel zeggen: wat is er daar in Tanzania, in al die verschrikking een liefde geweest van de mensen van de missie en van de Moravian Church en hier in Nederland van alle kanten. Voor die liefde, die ik nog dagelijks ondervind, wil ik u heel hartelijk bedanken. Het heeft mij op de been gehouden en het houdt mij op de been.